Anekdotes over vreemdgaan

Mijn vriend Mehmed
Mehmed komt een kledingzaak binnen en zegt tegen de winkeljuffrouw:
‘Ikke broeke wille kope.’
Winkeljuffrouw: ‘Strakke pijpen?’
Mehmed: ‘Ja seffes, eerste broeke kope.’

West-Vlaming
Loopt een West-Vlaming in Amsterdam over de Wallen, klopt op één van de ruiten en vraagt aan de dame erachter: ‘Wat kost dat nou?’
De dame antwoordt: ‘Vijftig euro’!
Waarop de man zegt: ‘Dat is helemaal niet duur voor dubbele beglazing!’

Een Hollander
Een Hollander komt een Brussels café binnen en vraagt: ‘Waar is het toilet?’
De eigenaar antwoordt: ‘Dat is verstopt.’
De Hollander zegt: ‘Wat grappig, dan zoek ik ’t wel.’

Nederlands’ eerste raket
De Nederlanders gaan hun eerste raket lanceren.
‘En,’ vraagt een verslaggever, ‘waar gaat de reis naar toe?’
‘Nou,’ zegt de Hollandse astronaut, ‘wij gaan naar de zon.’
‘Naar de zon?’ vraagt de reporter. ‘Maar daar is het toch veel te heet. Bent u niet bang dat de raket zal smelten?’
‘Nou nee,’ lacht de Hollander, ‘wij zijn niet gek, hoor. We gaan natuurlijk ’s nachts!’

Antwerpse blondjes
Twie blondjes zitten on den toeg in een cafééken oep den dijk.
Zee tie ien: ”k zeng zjust wer men raai-exoam gon doeng.’
‘Allee’, vroagt d’aander: ‘en, oe was ’t?’
‘Nie goe, zenne’, zee ze, ‘k zen weer geboasd! ‘k koom wer on da rond pungt, en der stod em bord me daartig oep, dus ‘k raaie kik daartig kier rond da rongd pungt.’
‘Ai’, zee d’aander, ‘ en verkierd geteld, of wa?’

Van wie is wélke baby?
Drie mannen, een blanke Belg, een blanke Hollander en een Neger, zitten
gespannen te wachten in de kraamkliniek.
Plots komt de dokter binnen: ‘Proficiat, u heeft alle drie een jongen!
Er is echter een probleem, door de drukte hebben we de baby’s
verwisseld! Maar ik denk dat jullie best kunnen zeggen wie je eigen kleine is.’
Bij de drie baby’s neemt de Belg onmiddellijk het kleine negertje.
Zegt de dokter: ‘Maar meneer dat kan toch niet die van jou zijn?’
Zegt de Belg: ‘Ik weet het, maar het is de enige manier om zeker te zijn dat ik met geen Hollanderke naar huis ga’.

Hotel in Brabant

Een Nederlandse vertegenwoordiger, doodmoe, komt aan in een kleine gemeente in Brabant waar er maar één hotelletje is. Tot overmaat van ramp zijn alle kamers bezet.
Hij smeekt de baas. “Leg me te slapen, geef niet waar, maar ik moet absoluut
kunnen uitrusten.”
“Wel”, zegt de hotelier, “ik heb hier een tweepersoonskamer waar er maar één
bed beslapen is. Als je met die man tot een akkoord komt om de kamer en de prijs ervan te delen is voor mij goed, maar ik waarschuw je, hij snurkt geweldig.
Het is zelfs zo erg dat alle klanten ’s morgens hun beklag erover maken”.
“Maakt niks uit”, antwoordt de vertegenwoordiger, “ik ben veel te moe”.
De twee mannen nemen het avondmaal aan dezelfde tafel en komen tot een akkoord
en gaan naar de slaapkamer
De handelsvertegenwoordiger is de eerste die de volgende morgen de trap afkomt om naar het ontbijtzaaltje te gaan. Vrolijk fluitend en welgemutst de hotelbaas groetend.
“Zo”, zegt deze, “zo welgezind? Heb je goed geslapen? Heeft hij niet gesnurkt?”
“Bijlange niet”, zegt de vertegenwoordiger, “geen enkel moment.”
“Hoe is dat in Godsnaam mogelijk”, zegt de hotelbaas.
“Heel eenvoudig”, zegt de vertegenwoordiger.
“Ik kwam een beetje later dan hem de kamer binnen. Hij lag al op zijn bed. Ik heb hem een kus gegeven op zijn blote kont en gezegd: “goedenacht, schoonheid”.
“En die kerel heeft de hele nacht rechtop gezeten in zijn bed om me in de gaten te houden.”

Comments are closed, but trackbacks and pingbacks are open.